JAN GERRIT BARENDSMA (1920-1984)

GELEEFD, GEWERKT EN GEZWEGEN: JAN GERRIT BARENDSMA (1920 – 1984)

… dat hij niet vergeten worde …

Door: Joop Burgerhout

(eerder verschenen in een iets gewijzigde vorm in de Katwijksche Post, d.d. 2 mei 2024)

 (Er zijn van die mensen die niet genoemd zijn, hun namen ziet men niet in de boeken van de helden staan, maar ze zijn er wel geweest en ze hebben geleefd, gewerkt en ze hebben gezwegen. Een van hen is Jan Gerrit Barendsma. Over hem gaat dit essay)

Ik had in Katwijk naast mijn oom Jan Burgerhout nog een andere oom Jan, zijn achternaam was Barendsma, en hij en zijn vrouw, die ik tante Marie noemde, waren huisvrienden van mijn ouders. Het was toen normaal om oudere mensen die zich in de ouderlijke vrienden- of kennissenkring bevonden, oom of tante te noemen. Een gebruik dat overigens bij de Molukse samenleving nog heel normaal is.

De vuilnisbak

Oom Jan Barendsma kwam op verjaardagen en hij vertelde grappen, deed kunstjes en was joviaal. Hij stond soms in de krant omdat hij met zijn model een prijs had gewonnen als kapper. Dat vond ik trouwens wel wat hebben. Ik, jong jongetje, kende een beroemde man die met naam en foto in de krant stond. Op school liet ik het stukje krant zien en zei erbij dat die man bij ons thuis kwam. Zo deelde ik in zijn roem, werd ook een beetje belangrijk.
In 1966 werd in Katwijk de gloednieuwe Hoorneswijk gebouwd. Zijn kapsalon aan de Princestraat werd gesloten, een nieuwe zaak in de nieuwe wijk kwam ervoor in de plaats: een kapsalon met daaraan verbonden een drogisterij. Oom Jan en zijn gezin zouden gaan verhuizen naar de Hoornes; mijn ouders vonden het geen enkel probleem om hen in de overbruggingstijd een half jaar in huis te nemen. Het was gezellig, we aten samen en gingen met zijn allen naar de kerk. Het was wat behelpen maar het was leuk. De eerste weken werd gelachen en gezongen, met oom Jan was het altijd leuk. Tot op die ene middag.
Ik kwam thuis van de HBS in Leiden, mijn moeder zou me opwachten met thee en een mariakaakje, maar ik zag toen ik de poortdeur opendeed oom Jan op de zinken vuilnisbak zitten met een vreemd, vervormd gezicht, uitpuilende ogen en een grimas die ik niet eerder en ook niet daarna heb gezien. Kwellingen, angsten en vreselijkheden straalde hij uit. Mijn moeder zat naast hem met een arm op zijn schouder. Ze schudde haar hoofd en zei dat ik naar binnen moest gaan. Ze zou het me later op de dag wel uitleggen.

Reconstructie

Mijn moeder vertelde me ’s avonds dat oom Jan twee verhalen had, maar ik kan me zo weinig meer herinneren van wat ze allemaal gezegd heeft. Ik hoor haar nog wel zeggen dat hij na de oorlog broodmager uit een kamp gekomen was, dat hij met een karretje langs de deuren ging en dat er mensen waren die zeiden dat hij moest ophouden met praten over het kamp. Daarna ging hij zwijgen, maar alleen daarover zweeg hij. En toen ging ze huilen: “Oom Jan is altijd bang om zijn gezin kwijt te raken”.
Dit gesprek met mijn moeder vond plaats in 1966. Bijna 60 jaar later wil ik reconstrueren en zoeken naar eenheid in de twee verhalen. Er zijn gesprekken geweest met zijn zonen, Fred en Cees, zijn heef Aart en met nazaten van het Katwijkse verzet, er vond wat dossieronderzoek plaats, een verslag uit juni 1945 werd gelezen, en ik besef steeds dat het te weinig is.  Maar ik doe een poging… oom Jan is tijdens zijn leven namelijk niet geloofd in dat waarover hij niet praatte. Alleen daarom al schrijf ik dit!

Jan Gerrit met zijn moeder op de bruiloft van zijn broer Jan – in 1938

Opvoeding en ietsje later (1920 – 1940)

Jan Gerrit Barendsma was een Fries, hij werd in 1920 in Sneek geboren. Zijn vader, Bruin Frederik Barendsma, was eigenaar van een dameskapperszaak in Leeuwarden. In korte tijd had hij zich opgewerkt van de lagere middenstand tot de middenstand, hij was zoon van een zelfstandig opererende glazenwasser en huwde in 1916 met Rinske Stormmesand, een 19-jarige meisje uit het Drentse Emmen. Acht maanden na hun ja-woord werd hun eerste zoon geboren.
Vader en moeder waren goede ondernemers. De kleine kapperszaak floreerde en halverwege de dertiger jaren was er personeel en de wat beter gesitueerde dames lieten hun haar permanenten, onduleren en watergolven. Het waren de jaren van de verzuiling en vader Barendsma kreeg veel klanten uit de protestants-evangelische kerken. Hij was landelijk actief in de Maranatha-beweging van Johannes de Heer, en stond op zeepkisten en in kleine kerken met verve het evangelie te verkondigen. Moeder Barendsma is in 1935 bijna veertig jaar, zij is in verwachting van een nakomertje. Er zijn al vier zonen: Jan (19 jaar), Jan Gerrit (15), Jacobus (12) en Johannes (5).
Zo brak 25 september 1935 aan. De kapperszaak deed het goed, het gezin groeide. De oudste zoon werd bakkersleerling, Jan werd leerling-kapper in zijn vaders bedrijf en de toekomst leek zonnig te zijn. En op een zonnige dag ging vader Barendsma met twee vrienden en een broer poeren, een visvangstmethode die op de Waddenzee gebruikt wordt. De mooie dag veranderde in een storm en vader verdronk. De begrafenis was landelijk nieuws, vier predikanten hielden toespraken, een van hen was zelfs uit Bilthoven gekomen. En tweeënhalve maand na vaders dood werd een zusje geboren, die de namen Bruina Frederika kreeg.

Jan Gerrit was toen 15 jaar. Zijn moeder deed haar best om de kapperszaak voort te zetten, maar dat lukte niet. Een jaar later is de zaak gesloten, van een welvarende ondernemersvrouw was ze straatarm geworden. De twee jongste kinderen werden in een jeugdinrichting geplaatst, er werd verhuisd naar het dorpje Huizum waar moeder haar best deed om wat inkomen te vergaren door kruideniersartikelen te verkopen. De oudste zoon ging het huis uit en woonde bij een bakker in. Jan Gerrit vertrok ook om voor een habbekrats te werken bij kappers om het kappersvak te leren. In 1939 komen we hem tegen in Makkum. In 1940 verliet hij Friesland, hij zal er nooit meer wonen. Hij vertrok naar Katwijk, waar hij kappersleerling werd bij kapsalon Epskamp.

Het is niet onwaarschijnlijk dat Jan Gerrit een cynische kant ontwikkeld heeft: wie bekend is met de dood van geliefden is ook bekend met veelal nietszeggende woorden dat ze de overledene nooit zullen vergeten en dat de nabestaanden altijd een beroep kunnen doen op de troosters om er na snelle tijd al achter te komen dat het leven gewoon doorgaat, dat de dode wel terdege is vergeten en dat de nabestaanden hun eigen broek moeten ophalen … Ook Jan Gerrit en zijn familie hebben dit ervaren. De mooie woorden van de dominees en de enorme belangstelling op vaders begrafenis hadden geen praktische consequenties: de trouwe klanten bleven uiteindelijk weg, armoede van het gezin en zelfs uithuisplaatsing van de jongste kinderen volgden spoedig.
Sommige mensen worden na zo’n ervaring verbitterd, gaan klagen en blijven steken in zelfmedelijden. We kunnen anno 2024 moeilijk in de psyche van Jan Gerrit kijken, maar het lijkt erop dat hij keuzen heeft gemaakt:

Katwijk 1940 – 1943

De 20-jarige Jan Gerrit verlaat Friesland. Katwijk betekent dat hij zijn moeder niet kan zien, zijn jongste broer en zus niet kan opzoeken in de inrichting en ook een andere taal dan het Fries moet spreken. Het salaris kan geen motief geweest zijn, want kapper Epskamp betaalde weinig, ook bij hem was het geen vetpot, maar waarschijnlijk speelde iets anders mee: Jan Gerrit wilde in de voetsporen van zijn vader treden! Niet afhankelijk zijn van familie, maar wel trouw daaraan blijven, en zelf wat opbouwen.
Vader was net als zijn zoon door-en-door gelovig, de vrijheid in Christus stond buiten kijf en die moest ook als echte evangelische christenen altijd uitgedragen worden. Jan Gerrit heeft dat zijn leven lang dan ook gedaan, maar waar zijn vader op zeepkisten stond om het publiek te boeien deed zoon dat op een andere manier. Hoe hij dat voor elkaar gekregen heeft in het behoudende Katwijk van 80 jaar geleden is mij een raadsel. De Katwijkers vonden gauw, dat je niet moest opvallen, ‘als je gewoon doet doe je al gek genoeg’, maar de jonge Jan Gerrit, kappersleerling, kwam binnen twee jaar, in 1942, ook bekend te staan als goochelaar, humorist en conferencier. Hij had charme, was sociaal vaardig en had idealen – net zoals zijn vader – Met verdriet had hij leren leven, altijd maar doorgaan met werken, sterk zijn was het adagium en dat impliceerde dat emoties van vooral die van verdriet en angst niet geuit mochten worden. Zijn familie heeft hij zijn leven lang gemist en waar hij kon heeft hij haar bij alles betrokken.
Jan Gerrit verhuisde diverse malen. In het dossier kom ik bekende Katwijkse straatnamen tegen: de Burgersdijkstraat, de Romeinenstraat en dan ook de Havenstraat waar hij een kamer huurt van weduwe Haasnoot. Mijn vader woonde ook in de Havenstraat. Daar hebben ze elkaar ontmoet en dat was het begin van hun vriendschap. Het laatste adres was de Roest van Limburgstraat, waar hij woonde bij familie Van Rijn. Het klikte met dochter Jacoba Maria, zij werd mijn tante Marie.

Onderduiken, illegaliteit en vragen (1943 – 1945)

Midden 1941 ging Jan Gerrit onderduiken, hij had een pesthekel aan de nazi’s en wilde onder geen beding voor hen werken. De oudste broer van zijn verloofde, Jaap van Rijn, was binnenschipper en op zijn boot die de naam Vertrouwen droeg kon Jan Gerrit onderduiken. Hij had ook een adres in Dirkshorn, een gehucht in de buurt van Schagen, hij hielp daar de plaatselijke kapper. En hij ging zo nu en dan ook nog wel naar Katwijk. De liefde trok!
Aan het eind van 1944 krijgt Jaap van Rijn opdracht om aardappels te vervoeren en Jan Gerrit kan mee. Hij heeft al geruime een vervalste ausweis, die hem in staat stelt om te reizen. Burgemeester Woldringh van der Hoop van Katwijk en verzetsman Arie Wassenaar hadden de ausweis voor hem geregeld. Er ontstaat jaren later een schimmige discussie over de rol van Jan Gerrit en deze ausweis:

Vooruitlopend op wat er gebeurde in de periode januari – april 1945 schrijft Jan Gerrit begin juni 1945 een verslag daarover, dat al in de eerste alinea’s rept over zijn illegale activiteiten. Hij moest gegevens verkrijgen over een Nederlander die voor de Duitsers werkte, schrijft hij, maar dat kan volgens latere onderzoekers niet bevestigd worden, maar laten we naar januari 1945 gaan.

Gevangenneming (januari – februari 1945)

De wintermaanden van 44-45 staan bekend als erg koud. Vertrouwen, het binnenschip van Jaap van Rijn, moest in het kader van de voedselvoorziening aardappelen uit Frieland transporteren. Op 25 januari 1945 daalde het kwik naar min 7 graden, de gevoelstemperatuur is min 10; er werd geschaatst op de grachten en het schip lag vast in Sneek. Jan Gerrit schrijft dat hij die dag per fiets zijn oudste broer die in Leeuwarden, 30 kilometer van Sneek, woont wil gaan bezoeken, en “… vandaar uit te proberen actief werk te verrichten”.
Ik spreek jaren later Aart van Rijn, de zoon van schipper Jaap van Rijn die me vertelde dat schipper Jaap zich heeft afgevraagd waarom Jan Gerrit wilde gaan fietsen. Hij was het volstrekt niet eens met de fietstocht van Jan Gerrit. De risico’s waren bekend. Als een onderduiker werd gepakt, dan waren de consequenties niet alleen voor de onderduiker  maar ook voor de helpers groot. Desondanks vertrok Jan Gerrit. Zijn broer had in december 1944 samen met 25 anderen het Huis van Bewaring in Leeuwarden overvallen, waarbij politieke gevangenen bevrijd waren. Broerlief kreeg daarvoor in 1980 het Verzetsherdenkingskruis. Heeft Jan Gerrit een boodschap voor het verzet van zijn broer? Hij schrijft in juni 1945 – zoals eerder gezegd – dat hij een opdracht had om gegevens van een collaborateur te verstrekken aan mensen in Friesland; jaren later – in 1978 – meldt hij dat een briefje moest afgegeven moest worden aan een Fries. Opdrachtgever was de bekende Katwijkse verzetsman, Arie Wassenaar. In 1978 kan Jan Gerrit niets daarvan bewijzen.

Jan Gerrit werd aan het begin van zijn tocht door de grenspolitie aangehouden die vermoedde dat hij valse papieren bezat. Met geweld werd hij gedwongen lopend naar Sneek terug te gaan. In het gebouw van de SD wilde hij de vervalste ausweis opeten, maar dat werd ontdekt. Er ontstond een vechtpartij en uiteindelijk werd Jan Gerrit, volgens zijn verslag, onderduiken, verzet tegen de Wehrmacht en medeplichtig aan illegaal werk ten laste gelegd. Na een paar hevige weken, die zich kenmerkten door een negen dagen durende isolatiecel, veelvuldig slaan, onthouding van voedsel en een benauwd transport en het ontbreken van sanitair kwam Jan Gerrit op 9 februari 1945 met 124 anderen in het beruchte kamp Schwarzer Weg te Willemshaven aan.
In Katwijk moest schipper Van Rijn aan zijn zuster vertellen dat haar verloofde Jan Gerrit opgepakt is. Er wordt rekening gehouden dat hij niet meer zou terugkomen.

Het kamp (februari – april 1945)

Het kamp Willemshaven had als naam Schwarzer Weg. Van 1941 tot eind 1944 waren er vooral Russische krijgsgevangen gehuisvest, maar daarna was het kamp bestemd voor Nederlandse gevangenen die als dwangarbeiders werden ingezet. Het zou na de oorlog bekend komen te staan als een van de wreedste in hun soort: uithongering, weinig slaap, ziekten en nauwelijks medische voorzieningen, urenlang stilstaan in kou en regen, soms met de handen in de lucht en natuurlijk heel veel slaan.
Het verslag van Jan Gerrit is in juni 1945 geschreven, het is erg persoonlijk, en het bevestigt tot in de details de verschrikkingen van het kamp.  Hij is getuige geweest van martelingen, vaak zonder noemenswaardige aanleiding, waardoor er een permanente angst was. Hij is zelf ook geslagen en zag de dood meermalen in de ogen. Eenmaal tijdens een bombardement door de geallieerden, eenmaal door ziekte en vele malen omdat hij te zwak was om te lopen. Dat laatste was reden voor de kampbeulen om iemand dood te slaan.
Jan Gerrit was ernstig ziek en hij was niet de enige. Hij schrijft: “Door een saboterende Duitse Tod arts van wie wij alle medewerking hadden, werden wij allen afgekeurd. Deze Duitse arts heeft voor ons gedaan wat in zijn vermogen lag en daarmee bewezen dat tussen al deze honden ook nog eens een mens wordt gevonden”.
Op zondag, 15 april 1945 verliet Jan Gerrit het kamp. Deze datum is niet toevallig, want op die dag werd Friesland bevrijd en zagen de geallieerden 60.000 meer dood dan levende mensen in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Een gevaarlijke terugreis bracht hem terug naar Nederland.  Een paar weken later kwam hij aan in Katwijk.

Jan Gerrit Barendsma in de kleding van het kamp. De foto is na mei 1945 gemaakt.
Op zijn broek is de H (van het Duitse Häftling, gevangene) geschilderd.

 Het zwijgen en het werken (mei 1945 – 1949)

Vlak na de formele bevrijding, 5 mei 1945, kwam Jan Gerrit terug in Katwijk. Hij was broodmager, woog 40 kilo en mensen waren blij hem terug te zien. Hij schreef in de vier weken daarop twee schriftjes vol met zijn belevenissen. Hij kreeg een karretje, een schaar, een kam en een borstel, en zo werd hij huiskapper, en liep van huis tot huis om dames te kappen. Hij deed het goed, sommige mensen noemden hem “Jan met het gouden karretje”. Wat hem pijn deed waren de reacties op zijn verhalen. Mijn moeder vertelde mij dat Katwijkers niet bepaald empathisch waren ten opzichte van de kampoverleveraars. “Wij hebben het ook moeilijk gehad, ons hoor je toch ook niet klagen …” was een reactie die maar al te vaak gehoord werd.
Op 1 juni 1946 werd door Jan Gerrit tijdens de seizoenafsluiting van de CJMV (Christelijke Jongemannen Vereniging) het verzetsgedicht van de achttien doden gedeclameerd. Daarna zou hij niets meer over zijn belevenissen in het kamp vertellen. Toen hij zijn vader verloor werd er met lege woorden getroost, ze stelden niets voor en er kwam armoede. In Katwijk kon er niet over verlies gesproken worden. Dat stelt wel wat voor, dan komt zwijgen.
Hij trouwde in augustus 1946. Ze gaan wonen in het ouderlijke huis van zijn vrouw, Marie van Rijn, waar hij ook een kleine kapsalon begint, hoewel hij vooral de mensen thuis kapt. In 1948 haalt hij het formele diploma Dameskapper, hij doet in dat jaar mee aan demonstraties en zijn naam wordt genoemd als kapper die bijzondere aandacht verdient. Er wordt zuinig geleefd, en er wordt besloten een woning annex kapsalon te betrekken. In 1949 is het zover. In de Tramstraat is de feestelijke opening van de kapsalon, maar na een paar weken openbaart zich een ernstige ziekte bij Jan Gerrit. De tuberculose bacterie is in zijn hersenen tot bloei gekomen. Volgens de dokter een gevolg van de tbc die heerste in het kamp. Drie maanden balanceert Jan Gerrit op leven en dood. Hij overleeft en vanaf 1950 floreren de zaken! Er worden eerste prijzen gewonnen bij landelijke wedstrijden voor het beste kapsel. Kapsalon Barendsma heeft allure, en Jan Gerrit ontpopt zich als een succesvolle ondernemer.

Foto, gemaakt in 1957. Jan Gerrit Barendsma (rechts vooraan) wint voor de zoveelste keer een kapperswedstrijd met het mooiste kapsel.

Hard werken en een geheim (1950 – 1966)

De zaken gaan wel. Jan Gerrit wordt actief in de Hervormde Kerk van Katwijk, hij leidt jeugdclubs en wordt lid van de kerkenraad. Er wordt vrijwel iedere week lang en heftig vergaderd want de richtingenstrijd tussen Gereformeerde Bonders en Confessionelen viert hoogtij. Jan Gerrit is een overtuigd confessioneel en hij doet volop mee in de discussies. De principiële houding tegenover de Nazi’s van een aantal invloedrijke bevindelijk gereformeerden (‘eert de overheid, ook al is die Duits’), tot wie de Katwijkse Bonders gerekend worden, is dan al behoorlijk bekend.
In maart 1954 neemt Jan Gerrit een reuzenstap, de kapsalon aan de Tramstraat wordt verlaten en een groot pand aan de net gebouwde Princestraat, een absolute toplocatie in Katwijk wordt zijn nieuwe kapsalon. Zijn broer die bekend was van het verzet leidt de openingsceremonie, en mevrouw Woldring van der Hoop, de vrouw van de Katwijkse burgemeester die Jan Gerrit in de oorlog aan een vervalste ausweis had geholpen, mag het lint doorknippen. Het ziet zwart van de mensen, kapsalon Barendsma is een begrip geworden! Er wordt geadverteerd met ‘de meest moderne kapsalon van Zuid-Holland’ en Jan Gerrit bezoekt Parijs om de nieuwe ‘looks’ te bekijken en nieuwe technieken te leren. Hij wordt voorzitter van de winkeliersvereniging, zegt geen nee tegen een verzoek om voorzitter te worden van Philadelphia, een vereniging om kinderen op te vangen, treedt ook op als goochelaar in jeugdclubs en is de senior-kapper die veel leerlingen opleidt. Hij is daarbij ook nog lid van de kerkenraad en wordt bedeeld met de dan zware functie van jeugdouderling.

Jan Gerrit is een dertiger met een uitstraling van succes. Wat weinig mensen weten is dat hij na zijn ziekte in 1949 op onverwachte momenten het bewustzijn verliest. Soms is hij plotseling angstig en verward is. Alleen zijn familie en zijn zeer naaste vrienden weten ervan, het is een geheim en ze weten het niet van Jan Gerrit, maar van zijn vrouw die soms radeloos is. Jan Gerrit lacht het weg. ‘Gewoon doorgaan’ is zijn motto. En natuurlijk mogen de klanten het niet weten. Wie zijn haar laat doen bij kapsalon Barendsma komt er mooi en vrolijk vandaan! Optimisme en Barendsma horen bij elkaar. Zegt de ondernemer Barendsma!

Afbouwen (1967-1977)

Rondom 1966 werd het Jan Gerrit duidelijk dat hij roofbouw op zichzelf had gepleegd. Zijn gezondheid nam zienderogen af, hij was vaak moe, verward en zijn gezin ging eronder lijden.
In Katwijk waren er in de jaren 60 rellen: jongemannen maakten in de weekeinden het centrum onveilig, auto’s werden luidkeels schreeuwend in brand gestoken, politie was aanwezig en kapsalon Barendsma werd iedere zaterdag besmeurd met urine, ruiten werden vernield en Jan Gerrit kon de slaap niet meer vatten. Hij ging zich opwinden over het langharig tuig. Er zal naar ik vermoed meegespeeld hebben dat hij terugdacht aan zijn eigen jeugd en die vergeleek met de Katwijkse jongemannen anno 1967: hij, een ontheemde jongeman die de dood in de ogen zag in een kamp in Duitsland versus deze jongemannen die zinloos en schreeuwend tekeergingen.
In 1967 hield Jan Gerrit een indrukwekkend betoog als jeugdouderling, hij roept de jeugd op om voor het goede te kiezen. Dat is in zijn ogen de navolging van Christus. Het gaat om recht en rechtvaardigheid, niet buigen voor het slechte. Vlak daarna krijgt hij een hartaanval en hij verlaat de kerkenraad.
Jan Gerrit gaat een avondopleiding volgen, en in 1966 slaagt hij voor het vakdiploma Drogist. Een nieuwe wijk is in Katwijk in aanbouw en een groot besluit valt: kapsalon Barendsma in de Princestraat wordt afgestoten en in de Hoorneswijk zal hij minder gaan werken, het wordt een kleinschalig kapsalonnetje met een drogisterij erbij.
Het gezin komt bij mijn ouders in te wonen. Zijn gezondheid wordt penibel, en de tomeloze energie raakt op. Drie hartaanvallen verder, een eindbalans met een negatief resultaat leiden in 1974 ertoe dat Jan Gerrit alles moet verkopen en een huurflat betrekt. In het dossier over hem staan zijn woorden: “Het is op, ik kan niet meer!” Hij komt in de bijstand. Hij is 54 jaar.
Terwijl ik dit schrijf merk ik dat ik geëmotioneerd word. Een van de laatste publieke daden is een pleidooi voor een gezinsvervangend tehuis te Katwijk, waarvoor hij zich in 1972 heeft beijverd. Hij is voorzitter van Philadelphia, een vereniging voor de belangen van het afwijkende kind. ‘Ze moeten ook kunnen zwemmen in het sportfondsenbad, ze horen er bij’ staat ergens, en ik zie twee beelden opdoemen. Een is de kleine, 15-jarige Jan Gerrit, die erbij wil horen maar dat alleen kan door net even ietsje anders te zijn door hard te werken, te goochelen, de beste kapper te worden en ga-zo-maar-door te zijn. En ik zie uiteraard ook mezelf als klein jongetje dat met verbazing kijkt naar oom Jan die me altijd joviaal verwelkomde. Ook ik wil erbij horen door net even anders te zijn. Wees jezelf en pas je aan, zeiden onlangs twee ondernemers van Coach Connect mij. Aanpassen okay, maar de top behalen is wel het doel.  En ook ik word een dagje ouder.

In 1975 krijgt Jan Gerrit een openhartoperatie in Geneve, hij overleeft het ternauwernood. Maar dan is het uiteindelijk zijn goede vriend, dokter Timmers, die hem overhaalt naar stichting 40-45 te gaan. De bekende professor Bastiaanse behandelt patiënten met een KZ-syndroom. Voor het eerst na 1946 praat Jan Gerrit over de ellende van het kamp. Het zijn heftige sessies en ze doen hem goed. Een tweede trauma wordt geactiveerd en die wordt niet opgemerkt! Het is 1979 en 33 jaar lang is gezwegen.

Het einde en een finaal nieuw begin ( 1979 – 1983)

Herman Milikowski had al in 1971 kritiek op Bastiaanse die de KZ-traumabehandeling vooral individueel benaderde.  Een net zo’n groot trauma is de situatie: de overleveraars van de kampen mochten hun verhaal niet doen, ze moesten zwijgen en vooral niet klagen. De naoorlogse ontwikkelingen gaven de indruk dat al het lijden in de kampen vergeefs was geweest. De oorlog in Vietnam, de rassenrellen, de Joodse oorlog in 1967 … Nie wieder en men zag dat het opnieuw begon.

Op aanraden van de psychiaters van stichting 40-45 gaat Jan Gerrit actief aan de slag met zijn nieuwe identiteit van lijder aan het KZ-syndroom. Hij zit in de bijstand en voor het eerst in zijn leven is hij arm en niet in staat om daaraan met werken iets te doen. Hij vraagt een uitkering aan bij de Buitengewone Pensioenraad die mensen die in de Tweede Wereldoorlog gevangen gezeten waren om politieke redenen een uitkering gaven.
Het wordt een enorme deceptie voor Jan Gerrit. Hij moet aantonen dat hij in het verzet gezeten heeft, maar getuigen zijn dood en het wreekt zich dat hij nooit heeft gepraat over wat hij in de oorlog heeft gedaan en meegemaakt. Dat hij ooit, in juni 1945, een verslag heeft gemaakt, lijkt hij zich niet meer te herinneren. Wat opvalt in het verslag is dat Jan Gerrit vrijwel nergens namen noemt. Zijn zwager, Jaap van Rijn, noemt hij bij zijn functie: schipper. De voornaam van zijn broer vermeldt hij niet. Een zeer foute dominee in het kamp die met de Nazi’s gaat meeheulen krijgt geen naam. Waarom dat onpersoonlijke? Een antwoord daarop is lastig te geven. Plausibel is dat hij zijn verslag in de eerste weken na de bevrijding heeft geschreven en dat hij nog vol zat met de herinneringen aan het kamp, waar iedere verwijzing naar een medemens gevolgen kon hebben. Maar dat is een veronderstelling, meer niet.

Zat Jan Gerrit in het verzet? Mijn conclusie is dat hij niet in het georganiseerde verzet zat, zoals zoveel anderen betrokken waren bij de Stijkelgroep, de Albrechtgroep of de Postgroep, maar illegale activiteiten ondernam als een persoon die incidenteel voor deze of gene koerierde. Waarom zouden burgemeester Woldringh van der Hoop en Arie Wassenaar hem geholpen hebben aan een ausweis? Hij woonde net in Katwijk en was een onbekende voor de Katwijkers toen hij de ausweis kreeg. De enige verklaring is dat er reden was om hem die te verstrekken. Kennelijk werd hij betrouwbaar genoeg bevonden om hem de vervalsing te geven. Bij een verhoor door de Polizei zou Jan Gerrit niet gaan klikken.
Een tweede reden is heel persoonlijk: hij hield van een grap, hij kon goochelen en mensen daarmee manipuleren, maar hij was een rechtschapen en rechtvaardig mens die nooit betrapt is op een leugen.

Het einde …

In 1984 was zijn einde nabij. Mijn ouders zochten hem op, hij had om hen gevraagd om afscheid te nemen. Mijn ouders vertelden mij daarover: hij lag in bed en zei dat hij naar Jezus ging. “Dan ben ik eindelijk vrij!”.

Joop Burgerhout