Intergenerationeel trauma bij Molukkers

LEZING 26 SEPTEMBER 2024

umam

GEBOUW STICHTING UMAM (KRIMPEN A/D IJSSEL)

intergenerationele problematiek onder Molukkers in Nederland

door: Joop Burgerhout

Vooraf:

de gemeente Krimpen aan den IJssel heeft een bewogen en bevlogen wethouder voor Molukse Zaken, Hugo van der Wal. Hij merkte dat binnen de Molukse gemeenschap soms moeilijk onder woorden te brengen problemen zijn. In een gesprek, ergens in juni 2024, met Arthur Titiheru en Joop Burgerhout is daarover gesproken. Wat is er aan de hand, waaraan is behoefte, waren de vragen. Het resulteerde in gesprekken met sleutelfiguren en een onderzoek dat opzienbarende cijfers over vroeg overlijden van Nederlandse Molukkers liet zien.
De onderstaande lezing aan Krimpense Molukkers is op 26 september 2024 in het gebouw van stichting Umam gehouden. Ze gaat in op het intergenerationele verhaal dat een belangrijke verklaring biedt voor veel Molukse problemen. Het eindigt met een aantal oplossingen – op maat en passend bij de Molukkers!
Dank aan wethouder Van der Wal, dank aan de vertegenwoordigers van de Molukse kerkenraden, dank aan MoA, dan aan de vrouwenraad en natuurlijk aan stichting Umam. Haar gastvrijheid is groot!

———————-

Beste mensen, geachte aanwezigen!

Ik wil een inleiding geven aan de hand van een persoonlijk verhaal. Aanvankelijk wilde ik een wetenschappelijk verhaal houden, maar ik raakte in de war. Daarom dit verhaal, een vrij normaal verhaal, althans voor Molukkers zal het niet onbekend zijn. Het gaat erom dat wat normaal lijkt een andere kant heeft, en die kant verdient aandacht. Omwille van onszelf, omwille van de toekomst, van onze kinderen en kleinkinderen. Omwille van respect voor wat was en altijd zal blijven leven.

Het gaat ook om mijn eigen verhaal.
Dit zijn de hoofdrolspelers. Ik zal ze aan u voorstellen.

Helemaal onderaan staan mijn opa en oma van moederskant.
Domingus Rooi was mijn opa. Ik heb hem nooit gezien en ook niet gekend.
Hij is geboren in Tiouw op Saparua. Ergens in 1860 kreeg de familie een Hollandse achternaam, en dat gaf status.
Hij werkte bij de Bataafse Petrolie Maatschappij, werkte zich op tot Hoofd van de Magazijnen in Bandung.

Oma was uit het geslacht Lilipali, haar vader was geboren in Ihamahu en was onderwijzer.
Ook oma ging het onderwijs in.
Haar familie was belangrijk.
Ik hoorde dat Simon Tahamata en Giovanni van Bronckhorst neven van me zijn. Simon had ik aan de lijn, en hij bevestigde de band.

Een andere, rechtstreekse neef is Johan Jehosefat Lilipali, ook wel John Lilipali genoemd. Hij zat in de Tweede Kamer voor de PvdA.
Zijn vader was Domingus Lilipali die in het verzet zat, samen met dr. Sumokil.

Oma en opa kregen 7 kinderen.

Ergens in de jaren 50 kwamen ze naar Nederland.
Opa heeft niet in het KNIL gezeten, moest uiteindelijk alles achterlaten en kwam te wonen in de provincie Utrecht.
In 1960 woonden zij in Veenendaal.

Ze hebben niet met elkaar kunnen praten, en als men vroeg hoe het ging dan zeiden ze dat het goed ging.

Ik ga het nu hebben over mijn moeder. Frederike Maria Rooi – Lilipali


Dit is een van de weinige foto’s die ik van mijn moeder heb.

De foto is gemaakt in 1997, ze woonde toen in Veenendaal.
Over mijn moeder wist ik dat ze de HBS gedaan heeft, vervolgens ging ze werken op een kantoor.
Ze kreeg acht zonen en een dochter.
Ze heeft ooit een nationale prijs gewonnen met een gedicht, maar ik ben dat gedicht kwijt en welke prijs het was weet ik ook niet.

De volgende in de rij zijn mijn zonen en ikzelf.

Ik heb mijn leven lang hard gewerkt.
Na de lagere school ging het voortgezet onderwijs niet zo lekker en ik ging werken op de bloemenveiling in Rijnsburg.
Toen ik 19 jaar was ben ik weer naar school gegaan, ging verder leren, en belandde in het onderwijs en de hulpverlening. 
Ik huwde en we kregen twee kinderen.

Joshua en Ilja hebben geen van tweeën hun opleiding afgemaakt.
Ze hadden een CITO-score die goed was voor Havo of Atheneum.
Met moeite is het VMBO gehaald.
MBO ging ook moeizaam, ze hebben tot nu toe geen diploma.

Ilja is gaan werken als pakjeswegbrenger, bij DHL en werkt ook in een motorwinkel; en Joshua verdient geld in een winkel, een soort supermarkt. Ze zoeken hun eigen weg en dat gaat goed. 

NORMALE FAMILIE

Als ik dit zo bekijk, dan heb ik een heel normale familie, een gewoon verhaal.
Als we aan willekeurig iemand in de zaal zouden vragen naar hun verhaal, dan zou er wellicht ook zoiets uitkomen.

Maar lieve mensen, het is een normaal verhaal, omdat de rest niet verteld wordt. Waarom zouden we ook? Het is toch goed zo …

Het gaat altijd goed … als iemand aan mij vroeg hoe het met me ging, dan was mijn antwoord steevast:

het gaat goed,
ik mag niet klagen
met slechte mensen gaat het altijd goed

Ik zei dus nooit wat, maar ik wist ook niet zoveel.

In de familie werd nooit gepraat, en dat veranderde toen ik een zus van mijn moeder leerde kennen.
Zij heette tante Fanny.

Het gaat altijd goed, het is altijd goed geweest … als er maar niet gepraat wordt!

Ik wil wat vertellen.
Als u zich niet herkent in dit verhaal, dan bent u een gelukkig mens.
Ik hoop dat velen het niet herkennen, ik praat eigenlijk vooral voor degenen die het wel herkennen!

Dit is tante Fanny, de zus van mijn moeder.

Zij ging een heel ander verhaal vertellen, een verhaal dat niemand van ons kende.
Mijn broers en zus wisten helemaal niets.

Het ging tenslotte altijd goed …

Tante Fanny vertelde over oma en opa:

Ze vertelde dat opa en oma trotse mensen waren.
Opa’s opa had tenslotte een Nederlandse achternaam gekregen. Hij had een Belanda achternaam en dan had je als Molukker een streepje voor. De familienaam was chinees – en ze vertelde me dat het om de naam Li zou gaan, maar dat wist ze niet zeker.

Opa was ambitieus, zijn familie was niet arm en hij kon leren.
Hij werd uiteindelijk Hoofd van de Magazijnen van de BPM (later: Shell) in Bandoeng. Er was welvaart, er was een auto met chauffeur en een baboe.

Oma, Elisabeth Lilipali, was van adat radjah, ze behoorde tot de aanzienlijke families van Ihamahu, en daarop was de hele familie trots.
Nu stelt Ihamahu in grootte niet zo heel veel voor, maar goed …  er was trots.
De broer van oma was Hendrik Theophilus Lilipali, die zendeling werd en een goed verkocht boek had geschreven.
Oma was trots, ook op haar vader die hoofd van een middelbare school was.

Er zijn zaken nooit verteld.

Opa kwam in de oorlog in een Jappenkamp.
Hij is daar vreselijk gemarteld – en tante Fanny heeft me zaken verteld die ik hier niet zal herhalen.
Hij had zeven kinderen, zes dochters en een zoon.
Dat was zijn grote vreugde.
De dochters waren er, maar de zoon was geweldig.

Tijdens de Bersiap is hun enige zoon overleden.
Er werd niet over gesproken worden, er werd nauwelijks gehuild. “Opeens was hij er niet meer, Jopie”, zei tante Fanny.

Ergens in de 50-er jaren moest alles plotseling verlaten worden.
De Indonesische regering confisqueerde alle bezittingen en volkomen berooid kwamen ze aan in Nederland. Hoe dat is gegaan en waardoor hij zijn rijkdom was kwijtgeraakt, weet ik niet.

Opa was gewend om baas te zijn, om zelfstandig te handelen
Hij weigerde een uitkering, weigerde ook geld van de belanda’s
Hij kwam te werken in een fabriek, waar men hem uitlachte.

Hij kon moeilijk meekomen, want de martelingen hadden hem beschadigd.
Hij kon moeilijk meekomen, en daarom lachte men hen uit.

Oma en opa hebben nooit gepraat
Ze hadden al hun bezittingen verloren
Er waren martelingen geweest
Ze hebben nooit gepraat
Ze hebben hun zoon verloren
Ze hebben nooit gepraat
Hij werd uitgelachen

En ze hebben nooit gepraat.

Tante Fanny kreeg van mij een vraag: wat was hun diepste geheim?

En toen moest tante Fanny hartstochtelijk huilen.
Zij praatte wel, in tegenstelling tot de anderen …

Opa en oma hadden te veel kinderen.
Ze hadden zes dochters en ze mochten er drie meenemen.

“Ik kwam uit mijn werk, Jopie, en mijn zussen, jouw tante Irene en tante Ineke, kwamen ook uit hun werk.
Het huis was leeg, wij wisten niet waar jouw oma en opa waren. Ook niet waar de andere zussen waren. Het heeft maanden geduurd, en toen kregen we bericht dat ze in Nederland zaten.
Ik heb mijn ouders nooit meer gezien.
Voor oma en opa moet dat hun grootste verdriet zijn geweest”

En voor U, tante Fanny … en voor uw zusters?
Maar alle verdriet ging uit naar haar vader en moeder.
Dat zij als 17-jarig meisje er alleen voor stond, zonder familie, geld en uiteindelijk ook zonder huis besefte ze niet? Of wilde ze het niet weten?

Opa en oma hadden ooit dromen om weer terug te gaan.
En ze kwamen erachter dat het echt alleen maar om dromen ging. Dromen zijn mooi, maar vreselijk als ze met bedrog te maken hebben.
Ze hebben hun droom opgegeven.

Opa zei niets meer.
Hij wilde wel praten, kreeg het steeds benauwder en kreeg een hartaanval.
Hij was 60 jaar. Hij is dood en ligt begraven in Veenendaal.

Oma is nadien heel boos geworden.
Ze had niets meer, geen huis, geen man, een verdeeld gezin en vooral geen dromen meer
Ze is tot haar dood boos gebleven
Ze maakte ruzie.
Dat kon ze goed.
En daaronder, onder die boosheid, lag een peilloos verdriet.

Het gaat altijd goed …
Maar na dit verhaal vraag ik me af… is het na de oorlog ooit nog goed geweest?

Het gaat altijd goed … zo hebben ze overleefd, maar hebben ze geleefd?

Er was dus een ander verhaal.
Op de een of andere manier deed me dat goed om deze zaken te horen van mijn tante Fanny.

Oma en opa wilden misschien wel praten, maar met wie?
De broer van oma was evangelist en zendeling. Hij was van een soort evangelische tak van de pinksterkerk. Was er geen aansluiting bij een van de Molukse kerken?
Hoe dan ook, ze hebben niet gepraat.


Mijn moeder heeft het nooit over het verleden gehad.
Mijn moeder heeft tot haar dood toe niets gezegd …

Tante Fanny heeft wekenlang gepraat, ze haalde herinneringen op, er kwamen brieven op tafel. Mijn moeder zweeg!

Tante Fanny vertelde een verhaal dat mij schokte:

Ze vertelde dat mijn moeder al heel jong door de Jappen was opgemerkt.
Ze was toen een jaar of 13, 14 …

Opa zat in het kamp en werd gemarteld door de Jappen
Mijn moeder werd door de Jappen behandeld als troostmeisje.

Ik sprak andere tantes van me.
Die ontkenden het: jouw moeder kon goed leren, ze heeft de HBS gedaan.
En over de Jappen … hoe kom je erbij, en je tante Fanny is gek. Wat een onzin! Daarover is ons niets bekend.

Toen mijn moeder in 2004 overleed heb ik tijdens de uitvaart een toespraak gehouden en verteld over haar en de oorlog. Enige familieleden waren boos: je moeder was geen hoer … maar dat heb ik ook nooit gezegd.

In 1952 beviel mijn moeder, 21 jaar oud, van mijn oudste broer.
De verwekker was een Engelsman.
Mijn broer werd door opa en oma opgevoed als ware het hun eigen zoon.
Mijn broer is opgevoed in de veronderstelling dat zijn moeder zijn oudste zus was.
En er mocht niet over gepraat worden.

Toen mijn moeder van mij in verwachting raakte, van een belanda kwam er een ticket.
Ze moest naar Nederland vertrekken.
Ze kende niemand, de belanda meneer wilde haar niet ontmoeten.
Ze was eenzaam en ze dwaalde door Nederland.
Uiteindelijk werd ze opgemerkt, ze was in de war. Ze had geen winterkleren bij zich en het was koud in Nederland.

Ze beviel in Utrecht van mij. Een paar weken na haar aankomst in Nederland.

Het contact verwaterde. Ze heeft me twee keer bezocht in het weeshuis waar ik mijn eerste jaren heb doorgebracht.
Ze kwam in een psychiatrisch ziekenhuis, kreeg nieuwe mannen en huwde.
Negen kinderen – acht zonen en een dochter.

Niemand van haar kinderen heeft ooit haar verhaal vernomen.

Het enige wat ik weet is dat ze een uitkering kreeg vanwege de oorlog.
Ze heeft dus haar verhaal verteld, anders zou ze geen uitkering hebben ontvangen.

Ik vond het fijn dat tante Fanny mij heeft verteld over mijn moeder.

Misschien wilde mijn moeder wel praten, maar met wie?
Haar aandacht ging niet uit naar haar kinderen, wel naar haar ouders. Ze voelde zich schuldig omdat ze vele malen ongehuwd in verwachting was geraakt. Haar ouders hebben haar behandeld als de dochter die niet deugde.

Ik moet de laatste jaren veel aan haar denken. Ze heeft haar best gedaan om ook voor haar ouders een goede dochter te zijn. Haar eerste kind, mijn oudste broer, is vernoemd naar haar overleden broer, Hendrik, zodat in ieder geval de naam behouden bleef.
Ze heeft diverse malen geprobeerd een gezin te stichten, ze heeft haar best gedaan om trotse ouders te krijgen, maar of haar dat gelukt is? Er is niet gepraat over haar tragische verleden, en dan heeft ze ook geen begrip gevoeld voor haar pijn. Wat rest is dan een eerste prijs met een gedicht. En natuurlijk de talloze anekdotes over haar: ze ging naar Hoog Catharijne in Utrecht en gaf al haar geld aan zwervers, op feesten en partijen stond ze vooraan. Ik ben er ook, lieve papa en mama … vergeet me niet! Zo gaf ze uiting aan haar christelijk geloof – geef alles wat je hebt en volg Mij – en maakte een feestje van haar leven, bij gebrek aan dat is er niets.
Haar kinderen herkennen dat maar al te goed.

Misschien wilde ze wel praten, maar met wie?
Ik heb haar willen spreken, maar het ging altijd goed …. Jopie, daarover hoeven we het niet te hebben. Alles is toch goed nu …

Hoe het is gegaan met de kinderen van mijn tantes weet ik niet, ik ken wel wat feitjes:

De twee zonen van mijn jongste tante wonen in Bonaire, ze werken in de horeca. Volgens mij gaat het goed met hen.

De twee zonen van mijn andere tante zie ik regelmatig. Het zijn lieve neven van me. Een is gepensioneerd en is altijd vriendelijk, de ander werkt nog. Hij loopt hard en marathons. Het gaat altijd goed, en ze vertellen over vroeger toen het niet goed met hen ging.

De kinderen van tante Ineke en tante Irene wonen allemaal in Jakarta. Ze hebben goede partners, ze zijn rijk hoorde ik. Een van hen is zendeling, een ander zakenman. Ik heb deze twee tantes nooit ontmoet, mijn neven en nichten weten waarschijnlijk niet van ons bestaan. Ik ken hun namen niet.

Tante Fanny heeft een zoon. Zij kwam circa 30 jaar geleden naar Nederland en heeft haar zoon niet meer gezien.
L’histoire se repete. Ze heeft altijd heimwee gehad.

Ze overleed in 2017. Helemaal in de war. In een van haar laatste maanden begon ze Japans te praten, en ging ze het Japanse volkslied zingen. Ook zij heeft kennelijk niet alles verteld.

De tantes hebben trouwens altijd ruzie met elkaar.

Op deze foto staan alle kinderen van mijn moeder.

Twee van hen wisten tot op oudere leeftijd niet van het bestaan van hun moeder af.
Ik was 30 jaar, toen stopte een auto voor het huis van de familie die mij geadopteerd heeft. Opeens stonden mijn moeder en een zus van haar voor mijn ouderlijk huis in Katwijk. Toen hoorde ik voor het eerst dat ik Molukker was.
Mijn jongere broer, Ger, wist het pas vele jaren later. Hij was 43 jaar. Hij was geboren in een psychiatrisch ziekenhuis en vlak daarna geadopteerd. Ik werd geadopteerd toen ik vijf jaar oud was.

Mijn oudste broer, Henny, is nogal hardhandig opgevoed door mijn opa en oma. Hij was elf jaar toen hij het huis ontvluchtte. Drie jaar heeft hij zich verborgen gehouden, toen werd hij gevonden en opgevangen door een onderwijzer.
Henny is de beste vader, beste opa en beste grootopa die ik ken.

Alle anderen zijn door mijn moeder, de kinderbescherming, pleeggezinnen en jeugdzorg opgevoed. We zijn enorm verschillend, en hebben een ding gemeen: we houden zielsveel van onze kinderen!

We zijn allemaal goed terecht gekomen. Maatschappelijk bedoel ik.

Twee broers zijn bij hun partners gebleven.
De andere kinderen van mijn moeder zijn een, twee of drie keer gescheiden. Er is veel gebeurd met ons en we hebben veel laten gebeuren. Laat ik het daarbij maar houden. 

We hebben het goed gekregen, maar wat waren we soms laat met onze carrières! Onze kinderen doen het wisselend goed. Ze hebben ouders die alles voor hun kinderen over hebben.

We zien elkaar eens per jaar en incidenteel zoeken we elkaar op.

Als ze aan ons vragen hoe het gaat, dan zeggen we: Het Gaat Goed, Want We Hebben Elkaar Nog. En We Houden Ontzettend Veel Van Onze Kinderen!

Ik eindig mijn familiegeschiedenis.

Is ze nu zo bijzonder?

Er zijn God zij dank Molukse families met wie het goed gaat.
Zij zullen nooit hulp nodig hebben.

Maar is deze geschiedenis nu zo heel bijzonder?

We kunnen lijnen vaststellen
Lijnen tussen de generaties!

Ik zal de intergenerationele lijn bespreken.
De ene generaties volgt de andere op … en ze hebben met elkaar te maken.

Opa en oma: ze hebben trauma’s door hun vele verliezen (Molukken weg, familie weg, status weg, en uiteindelijk ook de hoop weg). De Belanda’s waren niet vies van vernederingen. Wat heeft dat veel gedaan met hen! Hun trauma’s zijn in de loop der jaren opgebouwd. De wonden werden steeds dieper, de Nederlandse regering was als een chirurg die zonder verdoving laagje voor laagje amputeerde … geen werk, geen Moluks eten, geen geld, geen status meer … en uiteindelijk beseften oma en opa dat ze paria’s waren in het land dat rijk geworden was door onder andere de Molukken.

Niet kunnen praten daarover en dat lag soms ook aan de Nederlanders die hun eigen gesprekstechnieken hadden, en soms lag dat ook aan de Molukkers die weer eens ruzie hadden met elkaar. Met wie konden ze praten?

Er zijn twee uitspraken die belangrijk zijn:

Lava dat niet kan weg kan, wordt een vulkaan.
Wie van binnen kolkt van emoties en geen uitweg ziet, ontwikkelt een vulkaan die plots kan uitbarsten.

Tranen die niet geuit kunnen worden wordt eelt. Er komt een hardheid die ongekend is.
U weet dat toch van traanvocht, het is van dezelfde samenstelling als eelt.

De chirurg had alles verwijderd, behalve hun trots dat getransformeerd was in zwijgen. De vulkaan leek rustig en niemand zag de tranen.

De gevolgen zijn groot: trauma’s – eerst vanwege het verblijf hier – en daarna trauma’s vanwege vulkanen en eelt – We zien dit terugkomen in vroeg overlijden, veel binnengehouden verdriet.

Zwijgen werd cultuur!
Zwijgen omdat men niet meer kan praten wordt dan een traumatische cultuur.

De tweede generatie heeft het ook voor haar kiezen gehad:

Hoop werd wanhoop, wanhoop werd boosheid, zij moesten omgaan met de wanhoop van hun getraumatiseerde ouders

Ook zij konden ook niet praten over hun ouders … zwijgen was cultuur geworden.

Veel energie ging zitten in hun eigen verdriet om hun ouders. Men wilde ouders gelukkig maken, maar die opdracht was veel te groot. Het is nooit goed …

De gevolgen zijn ook bij de tweede generatie groot: gezondheidsklachten en vroeg overlijden.

En dan de derde generatie Molukkers … ze gingen mee in de welvaart van Nederland.

Het is vrijwel onopgemerkt, maar ook de derde en vierde generaties hebben hinder van het verdriet en de woede van opa en oma, van vader en moeder. We zien het niet, maar het is er wel.

De derde en vierde generatie hebben namelijk op vrijwel alle gebieden een achterstand. Ze doen gemiddeld langer over hun opleiding, hebben lagere opleidingen, verdienen minder, gaan eerder dood en hebben minder vaste banen dan de belanda’s.

Is er een oplossing?

Ik heb het een weldaad gevonden om met tante Fanny te praten. Ze was voor mij de Engel die ik nodig had.
We moeten spreken, opdat we gezond worden, zei Gabor Mate.
En er moet geluisterd worden. 

Ik heb veel gedaan aan therapie.
In mijn opleiding als psycholoog, maar ook omdat het soms niet goed met me ging, volgde ik therapie, maar ik hield mijn mond dicht. Ik kletste wel veel – ik kan enorm ouwehoeren – maar ik zei niets. Ik vond mijn eigen problemen niet zo belangrijk en ik vond dat de belanda’s mij niet altijd begrepen. Ik was bang dat ze zouden zeggen: de Molukse zaak is niet jouw probleem, iedereen moet zijn eigen broek ophouden … maar ik voelde me Molukker en daarom ook betrokken bij alles. De oplossing van de belanda’s is individueel gericht, ook bij heel veel therapieën. Als ik maar gelukkig ben … ik moet assertiever worden … Voor ons is dat anders. We hebben ook rekenschap af te leggen aan hen die waren en uiteindelijk aan de Here God! Dan gaat het ook goed met onze kinderen,

Therapie komt van een Grieks woord voor genezen, voor heel worden.

Alle brokstukken van mijn opa en oma, van mijn moeder, van mezelf kwamen terug in de gesprekken met tante Fanny. Ik zag mijn eigen trots, mijn eigen woede, mijn eigen ongeduld en mijn altijd aanwezige schuldgevoel. Doe ik wel genoeg …

Dank zij tante Fanny wist ik dat de waarheid vrij maakt, en ook dat de waarheid heelt. Het gaat niet om de koude waarheid – zo liggen de feiten – maar om de waarheid die gehuld met de mantel der liefde. Dan komt er vrede! Dan is er heling.

Ik kan nog steeds niet zo goed praten, maar ik ben ook een gelovig mens.
Soms besef ik dat God naar mij hoort.

Dat mis ik ook in de belanda-hulpverlening.
Er is nauwelijks een rol voor de kerk en voor de Here God.
Bij de Molukkers is dat anders.

En tot slot: het is ook belangrijk dat als een probleem opgelost kan worden, dat ook direct gebeurt. Als ik dorst heb, dan heb ik niets aan de formule H2O, maar wil gewoon water hebben.

Wie het moeilijk heeft bij ons, die moet direct geholpen worden.

Ik eindig met een paar concrete opmerkingen: we moeten praten, alle generaties Molukkers hebben hun verhaal. De intergenerationele lijn is duidelijk. Littekens blijven, wonden kunnen geheeld worden. Dankzij verhalen komen brokstukken weer samen en dat geeft heling.

De gevolgen zijn groot, maar die kunnen vrij direct verholpen worden. Materiele hulpverlening moet altijd concreet, zorgvuldig en spoedeisend zijn. Er zijn genoeg netwerken en contacten.

De Molukse waarden zijn groots. We bakken er vaak niets van, maar Lain Sayang Lain (we zijn er voor elkaar, voor elkaar geschapen) is wel heel erg mooi. En zo zijn er nog veel meer waarden die diep verankerd in ons zitten. Dat geeft een stevige basis.

Tot slot:

We zijn een door en door spiritueel volk. Zonder de zegen van de Heer is ons leven helemaal niets dan lege zakken. Maar met die zegen kunnen we helen.

Ik eindig daarom met de woorden: TUHAN MEMBERKATI